Is camerabewaking een voorbeeld van anti-stedelijkheid?

La présence croissante de caméras dans les lieux que nous fréquentons tous les jours ne susciterait ni inquiétude, ni interrogation particulières. La vidéosurveillance ne serait qu’un nouvel équipement qui ne dérangerait que celles et ceux qui ont quelque chose à se reprocher. Banalisée, fondue dans des stratégies plus vastes de sécurisation des lieux de sociabilité, la vidéosurveillance en finit même par être comparée à l’introduction de l’éclairage public dans nos villes, dans le courant du XIXe siècle. Tout comme celui-ci, la vidéosurveillance rend moins obscurs – au sens propre et figuré – les territoires entrant dans le champ des caméras. Elle les rendrait donc plus sûrs.Mais les choses sont-elles aussi simples ? A lire Mike Davis [1998] ou Mark Monmonnier [2002] les enjeux de la vidéosurveillance pourraient aussi être autres. Elle porterait atteinte à certaines libertés fondamentales comme la liberté de mouvement, la liberté d’expression ou la liberté de se rassembler qui, longtemps, ont fait la ville. En étant mobilisée pour réduire le sentiment d’insécurité la vidéosurveillance ne porte-t-elle pas les germes d’une attitude foncièrement opposée à la ville?

Naar aanleiding van het colloquium La ville mal-aimée schreef de Zwitserse prof Jean Ruegg een tekst met als intrigerende titel La vidéosurveillance contre la ville? Daarin stelt hij zich de vraag of we camerabewaking niet moeten beschouwen als onderdeel van een brede beweging die de stad als een gevaar en een probleem voorstelt. De wildgroei van bewakingscamera’s in de openbare ruimte gaat immers niet alleen gepaard met een discours dat veiligheid hoog in het vaandel draagt. Het sluit ook naadloos aan bij andere strategieën die de stad willen aseptiseren. Gentrificatie (sociale verdringing) is daar één van de meest opvallende voorbeelden van. Het gevolg van het samenspel van die strategieën is een stad die steeds sterieler wordt, in de woorden van sommige sociologen: de “disneyficatie” van de stad. Dergelijke strategieën en discours staan lijnrecht tegenover een discours dat in de stad ook ruimte wil laten en creëren voor verkenningen en ontdekkingen – omdat dat de essentie van stedelijke vrijheid en van stedelijkheid tout court uitmaakt. Ruegg eindigt zijn tekst daarom met de vraag of de stedelijke heropleving van vandaag in feite geen teken is van angst voor de stad en op die manier niet net het einde betekent van de stedelijkheid.