Kristiaan Borret: De zuivere stad

Kristiaan Borret: De zuivere stad. Gated Communities en destructieve stadsbeelden is  oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift AS (1997).

“It’s a theme park – a seven-hundred-and-eighty-six-square-mile theme park – and the theme is “you can have anything you want”. It’s the most California-looking of all the Californias: the most like the movies, the most like the stories, the most like the dream. Orange County is Tomorrowland and Frontierland, merged and inseparable. 18th century mission. 1930s art colony. 1980s corporate headquarters.
There’s history everywhere: navigators, conquistadors, padres, rancheros, prospectors, wildcatters. But there’s so much Now, the Then is hard to find. The houses are new. The cars are new. The stores, the streets, the schools, the city halls – even the land and the ocean themselves look new. The temperature today will be in the low 80’s. There’s a slight offshore breeze. Another just-like-yesterday day in paradise.
Come to Orange County. It’s no place like home.”

(uit een promotiebrochure van het California Office of Tourism)

Gated communities

Celebration – het door Disney gecreëerde stadje waar Mark Dery in dit nummer over schrijft – is wellicht het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld van de wijze waarop veel Amerikaanse suburbs zich momenteel ontwikkelen. Suburbia heeft immers de onschuld van de wonderjaren verloren. Suburbia geldt nu als het ecosysteem van de angst (Mike Davis): vrees en veiligheid zijn obsessies geworden die het ruimtelijk patroon van alle mainstream wonen determineren. Nieuwe residentiële projecten in Los Angeles worden in de eerste plaats beoordeeld volgens de bescherming die ze bieden tegen misdaad en geweld. Een gated community is de droom van elke stedeling uit de middenklasse die het zich kan permitteren. Celebration viert dergelijke behaaglijke afzondering ten top.

Een stereotiepe gated community verzamelt een geprivilegieerde groep huizen van gelijkgezinde bewoners binnen eenzelfde ommuring. Met behulp van slagbomen, patrouilles en andere veiligheidsvoorzieningen wordt de hermetische ondoordringbaarheid van het geheel voor buitenstaanders gewaarborgd. Waarschuwingsbordjes voor ‘neighbourhoodwatch’ en ‘armed response’ staan op vanzelfsprekende wijze tussen oleander en eucalyptus in de geïrrigeerde voortuinen geprikt. Deze geprivatiseerde woonparken zetten tevens een alternatief politiek samenwerkingssysteem op tussen bewoners, eigenaars en projectontwikkelaars dat het intern beheer verzorgt en de vertegenwoordiging naar de buitenwereld waarneemt. Veel communities beschikken over eigen gemeenschapsfaciliteiten zoals scholen of sportvoorzieningen. Ze innen daartoe reeds eigen belastingen maar streven vaak volwaardige autonomie na door uit de gemeentelijke of regionale verbanden te stappen waarin ze werden opgenomen. De stad raakt hun verantwoordelijkheidsgevoel niet. Als communities erin slagen de institutioneel-administratieve afbakening te laten samenvallen met hun feitelijk territorium intra muros, verloopt de vrijwaring van het eigenbelang het meest doeltreffend.

Gated communities zijn niet weg te lachen als het zoveelste sterk verhaal uit Amerika. Het gaat hier niet langer om een verwaarloosbaar fenomeen: meer dan 10% van de Amerikaanse bevolking is gehuisvest in dergelijke afgesloten communities; in de woongebieden van de Angeleno middenklasse, zoals Orange County en San Fernando Valley, is één op drie nieuwe residentiële ontwikkelingen ommuurd.

Wie voor een community kiest, conformeert zich aan het gedachtengoed van de andere inwoners. Dat gedachtengoed wordt zo homogeen mogelijk geconstrueerd want homogeniteit garandeert behaaglijke herkenning en sluit wrevel of conflict uit. Zuiverheid van samenstelling en “warme” authentieke relaties zijn het credo. De community-identiteit drukt zich overigens bij voorkeur uit in consumptieve termen: identiteit is hier een lifestyle waarin je je inkoopt.

Charles Jencks is een berucht Engels architectuurcriticus die als een ontdekkingsreiziger elke nieuwe trend op het spoor komt en in kaart brengt. Hij ontwaart “vanuit een derdehands open Porsche” in Los Angeles volgende markante bevolkingsvariëteiten onder degenen die voldoende economisch zelfstandig zijn om hun vestigingsplaats vrij te kunnen kiezen: Affluentials, Metro Sophisticates, Greenbelt Families, Singles and Couples, Mid-City Mix, The Outer Fringe, Urban Melting Pot. De categorieën die Jencks gebruikt, werden ontleend aan Claritas, een Amerikaans bedrijf voor marktonderzoek dat de Amerikaanse bevolking in klare “lifestyle clusters” onderverdeelt. Zo’n indeling wisselt uiteraard constant met hype en conjunctuur en moet dus permanent bijgestuurd worden. Claritas voldoet daarmee aan de noden van een post-Fordistische economie die niet meer in termen van “scale” maar van “scope” denkt. Massaproduktie en standaardisering hebben plaats gemaakt voor flexibele en gespecialiseerde produktie. Aan de consumptiezijde hoort daar een uitgebreid scala aan kleine en specifieke markten bij, zogenaamde niches. Wie zijn zelfbeeld wenst te construeren aan de hand van een voorgekauwd pakket consumptiegoederen – wie zich dus een lifestyle aanschaft – behoort tot een welbepaalde niche. Vanzelfsprekend blijven consumenten niet trouw aan slechts één niche. Maakt juist de aanschafbaarheid van lifestyles die als identiteitsteken gelden het niet aantrekkelijk en haalbaar om vluchtig van persoonlijkheid te wisselen? De ongehoorzaamheid van de verbruiker die meerdere lifestyles tegelijk exploreert, valt echter niet in goede aarde bij de marktspecialist. Niches, predikt de marktspecialist, huldigen de fragmentatie van een pluralistische samenleving. Hij beschouwt ‘pluralisme’ echter als een weliswaar uitgebreid maar finaal exhaustief aantal keuzes die de markt overzichtelijk en beheersbaar houden. Als pluralistische fragmentatie gelijk komt te staan met een ongecontroleerd verlies van ordening, dan is segmentatie van consumptiepatronen onder de vorm van niches een bewust proces van hanteerbare opdeling dat juist meer ordening beoogt in een desintegrerende werkelijkheid. Segmentatie is geen hulde aan maar een strategie tegen de fragmentatie. Woonparken worden net als thema-parken in een specifieke atmosfeer uitgevoerd en vormen zo de vastgoedversie van “niche-georiënteerd markteconomisch denken”. Het thema-park treedt hier uit zijn grenzen en daarmee vervalt ook het manifeste van de simulatie: het verdwijnen van het echte is niet langer verhuld. Disneyland betekent immers een gecontroleerde uitstap van vrijwillig zelfbedrog; Disney-stad daarentegen houdt een onweerstaanbare versmelting in van spektakel en dagelijks leven.

Aan Jencks’ collectieven of lifestyle-groepen beantwoordt een geografische segregatie in het stedelijk territorium. Homogene lifestyles clusteren samen in ruimtelijke woonconcentraties, waaronder gated communities, die verspreid liggen in het hiërarchieloze raster van de netwerkstad. De stedelijk structuur heeft daardoor veel weg van een mozaïekpatroon zonder geplande samenhang. Leesbaarheid van het geheel berust vooral op het al dan niet contrastrijke onderscheid tussen gecombineerde fragmenten. Zo werd de kustzone rond de internationale luchthaven van Los Angeles door de omringende luchtvaartindustrie ’s werelds grootste en meest homogene residentiële enclave van ingenieurs. Luttele kilometers verder (maar scherp afgelijnd door de barrière van de San Diego Freeway) ligt de grootste en felst gesegregeerde concentratie van zwarten ten westen van Chicago. Contrastrijke leesbaarheid van het sociaal-stedelijk weefsel is hier een understatement. Geïsoleerde woonparken vormen de residentiële component van meer algemene collectieve ruimtenetwerken die zich doorheen de stad ontwikkelen. Selectieve toegankelijkheid is het sleutelwoord van de collectieve ruimte. Voor de bewoner van de collectieve ruimte speelt het ganse urbane leven zich af in deze ersatz-stad : wonen en werken werden er geïncorporeerd en ook openbare activiteiten werden uit het publiek domein van de stad gedraineerd. Programma en lokatie van de collectieve ruimte verschillen naargelang het publiek en fluctueren met mode en media. Nauwgezette afscherming garandeert echter de veiligheid in alle gevallen: gated community, shopping mall, kantoor- en hotelatrium, parkeergarage vormen samen met de beschermende capsule van de auto een continu afgeschermd systeem voor collectief gebruik. De collectieve ruimte kent geen noemenswaardige representatie in het materiële stadsbeeld. De buitenkant is anoniem, amorf en zonder eigenschappen. De gevel is mat of weerspiegelend, wat hetzelfde is. Collectieve ruimtes zijn interieurs zonder exterieur: net zoals het onmogelijk is om je de buitenrand van Disneyland voor te stellen of de stedelijke ervaring in Tokyo te verbeelden vanuit een panoramische blik. De collectieve ruimte is een enveloppe die totaal is en zich enkel van binnenuit laat denken en voorstellen.

De tapijtmetropool

Merkwaardig genoeg vormt het doemdenken over de Amerikaanse urbane dystopie zoals hierboven geschetst, geen beletsel om mechanismes ervan kritiekloos over te nemen in de Europese stedenbouwpraktijk. De Nederlandse architect Willem Jan Neutelings leverde in 1989 een studierapport af met het oog op de transformatie van een stuk Randstad ten zuiden van Den Haag. Zijn visie gaat regelrecht terug op de gesegmenteerde Amerikaanse stedelijkheid en suggereert een planconcept – de tapijtmetropool – dat sindsdien een enorme invloed heeft als zeldzaam positieve lectuur van hedendaagse stadsuitwaaiering. Voor Neutelings is de feitelijke werkelijkheid complexer geworden dan de klassieke dichotomie die stad en landschap voorstelt als tegenstelling tussen bebouwd en niet-bebouwd. De diffuse stedelijkheid van de Randstad is een meerduidige constellatie van uiterst diverse ruimtes en programma’s: een heterogeen patchwork van intern homogene fragmenten. Dat stadsmodel vindt Neutelings trouwens een afspiegeling van de maatschappij zelf: “geen eenduidig model, maar een lappendeken van culturen, rassen, stijlen en levenswijzen waar leidende avantgardes ontbreken in een veelheid van ideologieën”. Neutelings’ voornaamste ontwerpstrategie bestaat erin het onderscheid tussen fragmenten onderling op te voeren tot de mozaïekstructuur van de tapijtmetropool leesbaar wordt als ordeningsmechanisme van de Randstad. Op twee manieren streeft hij grotere ruimtelijke zuiverheid na. Ten eerste is de identiteit van elk fragment zo eng mogelijk gedefinieerd: polder, bos, vliet bijvoorbeeld worden ingezet als wederzijds exclusieve kenmerken die toelaten fragmenten ondubbelzinnig zuiver als Polderstad, Bosstad en Vlietstad tegenover mekaar te positioneren. Ten tweede wordt die haast monomane soort-bij-soort-aanpak expressiever gemaakt aan de hand van de verkeersinfrastructuur: de lijnen van het wegennetwerk bakenen mazen af die samenvallen met één enkel homogeen fragment. De ruimte-ervaring in de tapijtmetropool kent bijgevolg absolute articulatie en abrupte afwisseling: het ene fragment besmet het andere op geen enkele manier; aan weerszijden van de weg liggen volstrekt andere werelden. De homogene nevenschikking in Neutelings’ modelvisie maakt het moeilijk fragmenten te synthetiseren tot een eenheidsbeeld van de stad.

De globale stadsstructuur van de tapijtmetropool vertoont dus overeenkomsten met steden als Los Angeles, maar ook de afzonderlijke fragmenten in het plan werken op dezelfde manier als de collectieve ruimte in de Amerikaanse context. Neutelings prijst verschillende woonvormen aan onder de vorm van suggestieve fotomontages. Hij laat zich daarbij niet leiden door naakte architecturale gegevens als woonoppervlakte of typologie maar suggereert een thematische atmosfeer die zich richt op de gesegmenteerde niches van post-Fordistische Randstadconsumenten. Golfstad bijvoorbeeld mikt op Actieve Bejaarden en associeert die lifestyle met de elegante setting van Azay-le-Rideau. De montages tonen aanzichten die zich “ergens in het midden” van een fragment bevinden, en geen oog hebben voor de omringende stad. De fragmenten van de tapijtmetropool zijn net zo goed gated communities: interieurs zonder nood aan uitwendige representatie. Zij bestaan op zichzelf en zoeken geen enkel contact met anderssoortige fragmenten. De scheiding van de buitenwereld is feitelijk ongemeen scherp en hard, maar wordt door Neutelings onvoorstelbaar probleemloos voorgesteld: een skyline torent arcadisch uit boven een achtergrond van bomen. Golfstad biedt eigen gemeenschapsfaciliteiten en vormt aldus een collectieve enveloppe voor een homogeen publiek van bejaarde, rijke golfliefhebbers. Het stelt zich op als alternatief voor de stad. In een plan dat de homogene nevenschikking celebreert van gescheiden levenswijzen heeft ‘openbare ruimte’ uiteraard niet meer de klassieke betekenis van ‘belichaming der gemeenschappelijke waarden van een samenleving.’ De openbare ruimte verschijnt slechts éénmaal expliciet in Neutelings’ stadsmodel, met name als Plein 1999. Plein 1999 is een residuele marge onder een snelwegviaduct. Het is de enige plaats in de tapijtmetropool die aan verschillende programma’s raakt en wordt beschreven in ruimtelijke overgangstermen. Enkel Plein 1999 wordt dus gekenmerkt door onzuiverheid. Plein 1999 is dan ook de schaduwkant van de stad waar skaters en betogers hun ding doen. Moeten we dit soort ‘dirty realism’ in de tapijtmetropool interpreteren als karakteristiek voor het publieke domein? Is de enige betekenisvolle rol van openbare ruimte in een gesegmenteerde samenleving die als plek van subcultuur en protest, van weerbarstigheid en ontwrichting? Als plaats waar collectieven zich profileren als echte hackers en na de inbreuk ook hun merktekens achterlaten? De openbare ruimte krijgt hier een opwindend kritisch-politiek gehalte: niet meer als uitdrukking van een probleemloze consensus binnen de samenleving, maar als mogelijke locatie voor de gewelddadige confrontatie van heterogene ideeën.

Destructive Gemeinschaft

Richard Sennett is in de eerste plaats een typisch Newyorkse intellectueel die over de stad schrijft. Eén van zijn gereputeerde werken is The Fall of Public Man (1974), een sociaal-historische studie over stedelijke openbaarheid. Hij beschrijft daarin de ideale stad als een plaats van getolereerde heterogeniteit; de openbare ruimte is de locatie voor een geciviliseerde omgang met de vreemde en het andere. Onze stedelijke samenleving is in Sennetts ogen verre van ideaal, omdat ze juist dergelijk geciviliseerde omgangsvorm ontbeert. Gereserveerdheid en onpersoonlijkheid waren in het ancien régime de vereiste gedragskenmerken in de publieke sfeer. Theatraliteit en gecodeerde expressie waren spelregels die de hoffelijke ontmoeting tussen vreemden op een betekenisvolle manier lieten verlopen. Die publieke beleefdheid raakte sinds de negentiende eeuw in verval, aldus Sennett, toen begrippen als persoonlijkheid, authenticiteit en spontanëiteit deel werden van het openbare leven. Relaties worden sindsdien pas verondersteld authentiek te zijn, als ze oprecht zijn en spontaan een gedeelde “diepere” persoonlijkheid reflecteren. Het masker dient een gezicht te zijn. Intimiteit wordt de standaard die alle sociaal gedrag in de publieke sfeer gaat bepalen. Zo wordt de politicus niet droogweg op zijn daden beoordeeld, maar tevens op zijn talent om het eigen karakter en de persoonlijke gevoelens in het openbaar op overtuigende wijze te onthullen. Sennett stelt dat de ideologie van “warme” intimiteit is uitgegroeid tot een dictatuur die het stedelijke evenwicht tussen ‘publiek’ en ‘persoonlijk’ ernstig heeft aangetast.

Confrontatie met het vreemde en het andere van de kosmopoliete stad is natuurlijk niet verzoenbaar met intimiteit. In Sennetts Manhattan bijvoorbeeld, is afstandelijkheid een strategie om niet aan de hectische heterogeniteit van het straatleven ten onder te gaan. Intimiteit verdraagt geen heterogeniteit, en een dogmatisch intieme samenleving deelt zich bijgevolg op in kleinere meer homogene groeperingen waarin intimiteit wel kan gedijen: Sennett noemt ze communities. Ferdinand Tönnies formuleerde het onderscheid tussen ‘Gesellschaft’ en ‘Gemeinschaft’ als een historisch contrast tussen de onvaste samenlevingsvorm in de moderne industriële stad en de volle, open, hechte band in harmonieuze pre-kapitalistische of primitieve samenlevingen. Tönnies zelf betreurde het verval van Gemeinschaft maar vond dat enkel de “sociaal-romanticus” in de herleving ervan kon geloven. Wij zijn dus “sociaal-romantisch” wanneer we geloven in het zinvolle van intieme relaties of gemeenschappen. Sennett bestudeert in het bijzonder gemeenschappen die hun collectieve identiteit bepalen in termen van persoonlijkheid. In een intieme samenleving gaan gemeenschappen een collectieve persoonlijkheid fantaseren of projecteren als gemene deler van hun Gemeinschaft. Die collectieve persoonlijkheid wordt opgeblazen tot een machtige mythe die een zuiver ‘wij’ stelt tegenover de onzuiverheid van een ‘niet-wij’. Dit onderscheid krijgt daarbij zo’n absolute radicaliteit dat elke vorm van contact met het andere vermeden wordt. Communities zijn daarom anti-stedelijk. Sennett stelt dat de problematische bepaling van een zuiver gemeenschapsbeeld verlammend gaat werken voor de gemeenschap en die uiteindelijk doet uiteenvallen. “Community has become a phenomenon of collective being rather than collective action, save in one way. The only transaction for the group to engage in is that of purification, of rejection and chastisement of those who are not ‘like’ the others. Since the symbolic materials usable in forming collective personality are unstable, communal purification is unending, a continual quest after the loyal American, the authentic Aryan, the ‘genuine’ revolutionary. The logic of collective personality is the purge.” Uitzuivering is inherent aan een community van gelijkgezinden en leidt eerst tot een gedepolitiseerde fixatie op zichzelf en vervolgens tot interne onenigheid en desintegratie. Wat zich aanvankelijk als broederschap aandiende, eindigt vaak als broedermoord. Gemeinschaft gebaseerd op de projectie van een collectieve persoonlijkheid is op termijn zelfvernietigend, aldus Sennett.

Gated communities zoals Celebration en de ruimtelijk-programmatische fragmenten in Neutelings’ tapijtmetropool worden samengesteld aan de hand van een geprojecteerde gemeenschappelijke persoonlijkheid en een strenge logica van zuiverheid. De selectieve toegankelijkheid en homogene samenstelling van de collectieve ruimte past in een zuiverheidsstreven dat leesbare ordening van het hedendaagse stadslandschap beoogt maar in wezen anti-stedelijk is. Echte stedelijkheid impliceert wrijving en conflict en wacht dus op de desintegratie van Gemeinschaft.