Antwerps Gerecht zoekt granaatgooier in ziekenhuizen (en zet beroepsgeheim onder druk)

In het onderzoek naar de drugsoorlog in Antwerpen schakelt het Antwerpse gerecht nu ook de ziekenhuizen in. Om de identiteit te weten te komen van de fietsende granaatgooier van Borgerhout, op 2 september, gaat de onderzoeksrechter op zoek bij de spoeddiensten van de vele Antwerpse ziekenhuizen. Hij vraagt meer specifiek de namen op van iedereen die zich begin september meldde met een wonde aan de hand of de onderarm en die tussen 14 en 30 jaar oud is.

Gegevensbeschermingsautoriteit ziet er geen graten in

Volgens David Stevens, voorzitter van de Gegevensbeschermingsautoriteit valt hier op privacygebied niet veel tegen in te brengen. “Het gaat om een zwaar misdrijf dat het best zo snel mogelijk opgehelderd wordt. De actie van de onderzoeksrechter is misschien opmerkelijk, maar lijkt mij op het eerste gezicht niet echt buiten verhouding. Uiteraard is het vervelend voor al die mensen die zich die dagen met verwondingen aan de hand gemeld hebben, maar die geheel onschuldig zijn. Ze krijgen mogelijk bezoek van de politie. Nu, dat weegt mijn inziens niet echt op tegen het feit dat via deze onderzoeksdaad de zaak opgelost zou kunnen geraken.”

Opmerkelijk toch dat de voorzitter van de GBA het argument van “een zwaar misdrijf dat het best zo snel mogelijk opgehelderd wordt” aanhaalt om zijn goedkeuring te geven. Alsof dat een privacyschending, gesteld dat dit geval er een zou zijn, zou kunnen goedpraten.

Beroepsgeheim staat steeds meer onder druk

In een opiniebijdrage voor De Standaard wijzen Tim Opgenhaffen en Sofie Royer, onderzoekers aan de KULeuven, er onder meer op dat de dwingende vraag om alle namen door te geven aan het gerecht helemaal niet nodig was.

Het gerecht had de identiteit van de vermoedelijke dader wel degelijk op een andere, minder ingrijpende en wettelijke manier kunnen achterhalen. Het had de ziekenhuizen ook kunnen vragen om na te gaan of de granaatgooier mogelijk een van hun patiënten is, bijvoorbeeld op basis van verdachte verwondingen. Mag het ziekenhuis zijn of haar identiteit dan bekend­maken? Ja, voor zover de granaatgooier een acuut, dreigend en ernstig gevaar betekent voor de integriteit van anderen. Zorgverleners moeten zelf die inschatting maken en hun geheimhoudingsplicht afwegen tegen het belang dat op het spel staat. Het gerecht zou wel de ernst van de situatie kunnen aangeven. Meent de zorgverlener op basis van de informatie waarover hij beschikt dat het gevaar er niet is of het doorbreken van het beroepsgeheim niet rechtvaardigt, dan is hij tot zwijgen verplicht.

Ze wijzen ook op het dubbele petje van het gerecht.

Patiënten van wie de naam op de lijst staat en wier recht op privacy is geschonden, zouden een klacht kunnen indienen. Dat het gerecht het ziekenhuis hiervoor op eigen initiatief zou vervolgen, is onwaarschijnlijk. De jager is immers stroper. De instantie die het misdrijf vervolgt, vraagt om het misdrijf te plegen. Ondanks de wettelijke zwijgplicht moet een ziekenhuis niettemin sterk in de schoenen staan om aan de feitelijke druk die met zo’n vraag ­gepaard gaat, te weerstaan. De vaak gehoorde aanklacht dat het beroepsgeheim onder druk staat, is hier letterlijk te nemen.

De conclusie van Opgenhaffen en Royer is duidelijk.

De vraag van het Antwerpse gerecht schept een onwettig en gevaarlijk precedent. Het beroepsgeheim beschermt niet alleen de privacy van elke individuele pa­tiënt, maar het vrijwaart ook zijn vertrouwen in de gezondheidszorg. De eenvoud waarmee de grootscheepse verzameling van medische gegevens het vertrouwen van (ook onschuldige) patiënten in de zorg beschadigt, is frappant. Zonder dat vertrouwen is de toegang tot de gezondheidszorg in gevaar. Die moet nochtans openstaan voor iedereen, ook voor wie mogelijk een misdrijf heeft gepleegd, al staat dit laatste maatschappelijk steeds meer onder druk.

Helaas past de actie van het Antwerpse gerecht in een algemene tendens om in concrete gevallen andere belangen te verkiezen boven het beroepsgeheim. Op incidenten gebaseerde wettelijke uitzonderingen leiden tot een onoverzichtelijk kluwen. De druk van justitie om beroepsgeheimhouders te laten spreken, neemt toe, met een dreigende vervolging voor schuldig verzuim als stok achter de deur. Samenwerking en informatie-uitwisseling zijn nieuwe modewoorden. Ondanks de vaak nobele motieven moeten we erover waken dat de veilige ruimte die het beroepsgeheim biedt, blijft bestaan. Het is hoog tijd om de grenzen ervan weer te versterken. Hoeveel druk kan het beroepsgeheim nog verdragen alvorens helemaal te bezwijken?